Markus – Hoofdstuk 13 en 14

Hoofdstuk 13

Jezus voorspelt de vernietiging van de tempel in Jeruzalem. Hij spreekt over de tekenen van het einde der tijden, waaronder oorlogen, aardbevingen, vervolging en valse profeten. Hij waarschuwt zijn discipelen voor valse messiassen en vertelt hen dat de Mensenzoon zal komen in een wolk van heerlijkheid en macht. Jezus vertelt zijn discipelen dat ze de tekenen van de tijd moeten begrijpen en waakzaam moeten zijn voor zijn komst. Hij spreekt over de komst van de Mensenzoon met grote kracht en heerlijkheid en de verzameling van zijn uitverkorenen.

Hij vertelt dat hoewel de hemel en de aarde zullen voorbijgaan, zijn woorden niet zullen voorbijgaan. Hij verzekert zijn discipelen dat zijn woorden en voorspellingen waar zullen worden. Niemand kent de dag of het uur van zijn wederkomst, behalve de Vader. Hij dringt er bij hen op aan om waakzaam te blijven en zich voor te bereiden op zijn komst.

Hoofdstuk 14

Het is twee dagen voor het Pascha en de leiders van de Joodse tempel plannen hoe ze Jezus in het geheim kunnen doden. Jezus is in het huis van Simon de melaatse en een vrouw giet kostbare olie over zijn hoofd. Sommige discipelen vinden dit verspilling, maar Jezus zegt dat ze haar met rust moeten laten omdat ze iets goeds voor hem heeft gedaan. Judas Iskariot gaat naar de hogepriesters om Jezus aan hen over te leveren. Jezus vertelt zijn discipelen waar ze het Pascha moeten voorbereiden en wie ze moeten volgen om het te vinden. Tijdens het Pascha zegt Jezus dat een van zijn discipelen hem zal verraden en dat hijzelf zal worden gedood. Jezus deelt brood en wijn uit aan zijn discipelen en zegt dat dit zijn lichaam en bloed zijn. Hij kondigt aan dat hij niet meer zal drinken van de wijn totdat hij in het Koninkrijk van God drinkt.

Jezus zegt tegen zijn discipelen dat ze allemaal zullen falen in hun geloof en hem zullen verlaten, maar dat hij na zijn opstanding naar Galilea zal gaan om hen daar weer te ontmoeten.


vs 32: De groep kwam bij Olijfgaard Getsemane. Jezus vroeg de leerlingen te gaan zitten en nam Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee. Jezus voelde zich onrustig en bang. Hij vroeg hen of ze wakker konden blijven omdat hij zich enorm verdrietig voelde. Jezus ging even verderop op de grond met God bidden of wat er zou komen niet zou gebeuren. Toch liet hij het aan God over of het wel of niet zou gebeuren.

Teruggekomen bij zijn vrienden sliepen ze. Kunnen jullie mij juist nu niet ondersteunen? Blijf wakker en bid dat je niet in beproeving komt. Jullie willen wel, maar het lichaam is zwak. Jezus ging opnieuw weg om dezelfde vraag aan God te stellen. Daarna lagen zijn vrienden opnieuw te slapen. Ze schaamden zich hiervoor. Na de derde keer sliepen ze weer. Jezus zei; nu is het moment waarop de Mensenzoon wordt uitgeleverd. Laten we gaan, ze zijn al dichtbij.

Judas kwam er op dat moment met een bende gewapende mannen, gestuurd door de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten. Judas liep op Jezus af en zei ‘Rabbi’, en kuste hem. Dit was het teken voor de mannen om hem te grijpen en mee te nemen. Iemand sloeg met een zwaard een oor af van de dienaar van de hogepriester. Jezus zei tegen de bende dat hij niet begreep waarom ze hem nu hier als een zware misdadiger gevangen namen terwijl hij ook eenvoudigweg in de tempel te vinden was.

Hoofdstuk 11 en 12Hoofdstuk 15 en 16