Hoofdstuk 15
De Joodse religieuze leiders brengen Jezus naar de Romeinse gouverneur Pilatus, in de hoop dat hij Jezus zal veroordelen tot de doodstraf.
Pilatus ondervraagt Jezus en vindt geen reden om Hem te veroordelen, maar om de menigte tevreden te stellen, besluit Pilatus om Jezus te laten geselen en vrij te laten als onderdeel van het jaarlijkse Pascha-feest. Maar de menigte vraagt om de vrijlating van Barabbas, een beruchte crimineel, in plaats van Jezus.
Pilatus geeft uiteindelijk toe aan de menigte en laat Jezus geselen. De Romeinse soldaten bespotten Jezus, kleden Hem in een purperen mantel en zetten een doornenkroon op zijn hoofd. Ze slaan Hem en bespotten Hem als de “koning der Joden”.
Vervolgens leidt Pilatus Jezus naar buiten en presenteert Hem aan de menigte, met de woorden: “Zie de mens!” Maar de menigte blijft aandringen op zijn kruisiging. Pilatus geeft toe aan de druk en veroordeelt Jezus tot de doodstraf door kruisiging.
Jezus wordt naar de plaats van executie gebracht, genaamd Golgotha, waar Hij gekruisigd wordt samen met twee misdadigers. Terwijl Jezus aan het kruis hangt, bespoten zowel voorbijgangers als religieuze leiders Hem en spotten met zijn bewering dat Hij de Zoon van God is.
Op het zesde uur valt er duisternis over het hele land tot het negende uur. Jezus roept luidkeels uit: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” En kort daarna geeft Hij de geest.
Het gordijn van de tempel scheurt van boven naar beneden en een Romeinse officier die getuige is van deze gebeurtenissen verklaart: “Waarlijk, deze mens was de Zoon van God!”
Na de dood van Jezus komt Jozef van Arimathea, een lid van de Raad, om het lichaam van Jezus te vragen. Hij wikkelt Jezus’ lichaam in linnen en legt Hem in een rotsgraf. Vrouwen, waaronder Maria Magdalena, zijn getuige van deze gebeurtenis.
Hoofdstuk 16
Op de eerste dag van de week, nadat Jezus aan het kruis is gestorven, gaan Maria Magdalena, Maria en Salome vroeg in de ochtend naar het graf van Jezus. Ze zijn bezorgd over wie de steen voor de ingang van het graf zal wegrollen. Maar wanneer ze bij het graf aankomen, zien ze dat de steen al is weggerold.
Binnen in het graf zien ze een jonge man in een wit gewaad zitten, die hen geruststelt en zegt dat Jezus is opgestaan. Hij vertelt hen dat ze naar Galilea moeten gaan, waar ze Jezus zullen zien, zoals Hij hen had gezegd voordat Hij gekruisigd werd.
De vrouwen zijn geschokt en bang door deze gebeurtenis, en ze vluchten weg bij het graf. Ze vertellen niemand over wat ze hebben gezien, uit angst en verwarring.
Na deze ontmoeting verschijnt Jezus aan Maria Magdalena. Ze is in eerste instantie verward en herkent Hem niet, maar zodra Jezus haar naam uitspreekt, herkent ze Hem en vertelt ze de discipelen dat Jezus is opgestaan.
Jezus verschijnt ook aan twee discipelen die onderweg zijn naar een dorp genaamd EmmaĆ¼s. Ze herkennen Hem niet meteen, maar tijdens een maaltijd met hen openbaart Jezus Zichzelf aan hen en verdwijnt Hij vervolgens. Ze haasten zich terug naar Jeruzalem om de andere discipelen te vertellen wat er is gebeurd.
Uiteindelijk verschijnt Jezus aan de elf discipelen terwijl ze aan het eten zijn. Hij verwijt hen hun ongeloof en geeft hen de opdracht om het goede nieuws aan de hele wereld te verkondigen en mensen te dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
De discipelen gehoorzamen Jezus en gaan op pad om het evangelie te verspreiden, terwijl Jezus opstijgt naar de hemel en aan de rechterhand van God gaat zitten.