Markus – Hoofdstuk 5 en 6

Hoofdstuk 5

Aan de overkant van het meer kwam een man op hen af die bezeten was van een onreine geest. Hij zwierf rond al schreeuwend over de rotsgraven en was zeer sterk. Jezus vroeg de onreine geest uit de man te gaan. De geest herkende Jezus en vroeg wat hij met hem te maken had. Jezus vroeg zijn naam, dat was Legioen, naar het aantal geesten in hem. De geesten smeekten Jezus om hen niet ver weg te sturen, maar in een kudde varkens te laten intrekken. Dat mocht van Jezus. De varkens stormde van de helling af en verdronken in het meer. De varkenshoeders zagen dit en vertelden dit aan de dorpelingen die alles gezien hadden renden naar de stad en dorpen en vertelden wat er gebeurt was. De mensen kwamen kijken en vonden de man bij Jezus, rustig en gekleed. De dorpelingen werden zo bang dat ze Jezus erop aan drongen het gebied te verlaten.

De man wilde erg graag mee met Jezus, maar dat mocht niet. Jezus droeg hem op naar zijn eigen mensen te gaan en te vertellen wat hij voor hem heeft gedaan.

Ze staken het meer weer over en er verzamelde zich een boel mensen bij hem. Een leider van de synagoge kwam naar hem toe en viel aan Jezus’ voeten. Hij smeekte hem of hij zijn dochter die op sterven lag wilde genezen. Jezus en de menigte liepen naar zijn huis. Ondertussen raakte een vrouw de kleding van Jezus aan, omdat ze geloofde dat dat haar ziekte kon genezen. Dit gebeurde. Jezus bemerkte dit en vroeg wie zijn kleding had aangeraakt. De vrouw zei angstig dat zij dat was geweest. Jezus prees haar geloof. Tegelijkertijd kwamen mensen eraan die vertelden dat de dochter van de man al was overleden. Jezus moedigde de man aan te blijven geloven. Bij zijn huis werd er gehuild. Jezus vertelde de familie dat het kind niet gestorven was, maar dat het slaapt. De mensen waren nogal verontwaardigd hierover. Jezus ging naar binnen en was samen met de ouders bij de dochter. Hij pakte de hand van haar vast en zei dat ze moest opstaan. Dit gebeurde en iedereen was zeer verbaasd. Ze mochten er niet over spreken.

Hoofdstuk 6

Jezus ging terug naar Nazareth en gaf onderricht in de synagoge op zo’n manier dat men stomverbaasd was van de wijsheid. Ze snapten het niet omdat hij van een simpele komaf was. Jezus kon niet optimaal z’n werk doen en was verbaasd over hun ongeloof.

Jezus ging verder langs dorpen in de omgeving en zond zijn discipelen uit om mensen tot inkeer te laten komen en te genezen. Ze mochten hierbij geen geld of extra kleding meenemen.

Mensen wisten niet wat ze van Jezus moesten denken; was hij een gereïncarneerde Johannes de Doper, of Elia of een profeet? Koning Herodes dacht dat het Johannes de Doper was omdat hij hem had onthoofd. In een flashback wordt verteld dat hij veel respect voor hem had, maar zijn vrouw Herodias wilde hem uit de weg ruimen en had er al voor gezorgd dat hij in de gevangenis gezet werd. Dit kwam omdat Johannes had gezegd dat Herodes niet met de vrouw van zijn broer mocht trouwen. Tijdens het verjaardagsfeest van Herodes liet Herodias haar dochter voor hem dansen. Na afloop mocht de dochter alles vragen wat ze maar wilde. Na overleg met haar moeder vroeg ze het hoofd van Johannes, wat ze ook kreeg.

De apostelen vertelden Jezus honderduit over wat ze allemaal hadden meegemaakt. Jezus wilde hen meenemen naar een rustige plaats om alleen te zijn na de drukte. Met een boot voeren ze weg, maar de mensen kwamen erachter waar ze naartoe gingen en achtervolgden hen. Jezus onderwees hen langdurig en het werd al laat. Jezus gaf de apostelen de opdracht de mensen eten te geven. Ze hadden maar 5 broden en 2 vissen. Jezus zegende de maaltijd en bleef uitdelen. De discipelen deelde het eten rond aan de 5000 mensen die in groepen van 100 en 50 waren neergezet. Iedereen had genoeg en er waren zelfs nog 12 manden brood over.

De leerlingen moesten van Jezus met de boot naar de overkant (Betsaïda) varen. Jezus nam afscheid van de mensen, stuurde ze naar huis en ging op de berg bidden.

Door een hevige tegenwind konden de leerlingen bijna niet vooruit komen. Daarom liep Jezus over het meer naar hen toe en wilde hen voorbijlopen. De leerlingen schrokken zich te pletter want ze dachten dat er een geest aan kwam. Jezus sprak hen aan en stapte in de boot en de wind ging liggen. Zelfs door het wonder met de broden waren ze niet tot inzicht gekomen wie Jezus was.

Ze kwamen bij Gennesaret aan land en werd Jezus meteen herkend. Er was een komen en gaan van mensen die zieken naar Jezus brachten. In steden en dorpen legden ze de zieken op het plein met de vraag of ze zijn kleed mochten aanraken. Iedereen die hem aanraakte werd genezen.

Hoofdstuk 3 en 4Hoofdstuk 7 en 8